In november 2021 en januari 2022 zijn twee co-creatie bijeenkomsten gehouden met/voor gemeentes in burgerinitiatieven, om meer inzichten te verzamelen rondom dit thema. In dit verslag leest u de belangrijkste uitkomsten van de eerste bijeenkomst, die we gehouden hebben op vrijdag 19 november 2021. Met een groep van 24 vertegenwoordigers van initiatieven en een paar vertegenwoordigers van gemeentes, stonden wij stil bij de uitdaging om van burgerinitiatieven die zich op een of andere manier moeten verhouden tot het formele systeem van gemeenten. Bij het samenwerken met gemeenten ervaren zij de druk om zich aan te passen aan de regels en verwachtingen van dit formele systeem. Wat gaat er verloren in dit proces? Daarnaast vroegen wij ons in deze bijeenkomst af hoe gemeenten openingen kunnen creëren voor initiatieven die minder goed aansluiten op het formele systeem: Wat voor mogelijkheden liggen hier?
Druk vanuit formele kaders
Een aantal deelnemers gaven aan dat in de samenwerking met gemeentes, kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) en concrete, meetbare doelen en resultaten vaak centraal staan. Hoewel verantwoording belangrijk wordt gevonden, is er ook een gedeelde ervaring binnen initiatieven dat er vanuit gemeentes een te grote nadruk wordt gelegd op het meetbaar en aantoonbaar maken van datgene waar initiatieven zich mee bezig houden. Een aantal initiatieven gaven aan dat veel dingen waar zij mee bezig zijn, lastig uit te drukken zijn in meetbare resultaten.
"We bieden leerwerk-trajecten aan mensen met een vluchtachtergrond. Als wij mensen aan een betaalde baan helpen, dan kunnen wij dus laten zien dat we een bepaald bedrag aan uitkeringen hebben bespaard voor een gemeente. Tegelijkertijd organiseren we op andere plekken meer participatie-trajecten voor mensen die nog geen status hebben. Het directe resultaat voor gemeentes is hier veel moeilijker te kwantificeren, terwijl juist later wanneer deze mensen wel een status hebben, zij veel makkelijker hun plek in de maatschappij gaan vinden. Het is lastig om dit aan gemeentes uit te leggen, om op dit vlak te laten zien en aan te tonen wat je bereikt met je organisatie.”
Het feit dat een aantal facetten van het werk van initiatieven lastig is uit te drukken in meetbare cijfers is niet het enige waardoor de nadruk op KPI’s als problematisch wordt ervaren. Een deelnemer gaf bijvoorbeeld aan dat door centrale KPI’s er sturing kan ontstaan met perverse prikkels. Initiatieven en projecten zijn dan alleen nog bezig zichzelf in stand te houden en kunnen de missie en visie achter hun werk uit het oog verliezen. Hierdoor komen een aantal centrale aspecten van de kracht van informele initiatieven in het geding.
Vertragen, betekenisvolle relaties en kleinschaligheid
De nadruk op KPI’s kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat veel initiatieven hun kostbare tijd niet meer kunnen besteden aan datgene wat hen juist zo uniek maakt en wat zij het liefste zouden willen doen: tijd spenderen met mensen en investeren in het vertragen en het bouwen van betekenisvolle relaties.
“Al die meer fragiele waarden over onder anderen tijd spenderen met mensen, naar hen luisteren, dat wordt verdrongen omdat je bezig bent met overleven, het binnenhalen van subsidie en verantwoording. Uiteindelijk ben je dan veel meer bezig met je organisatie levende te houden, in plaats van met de mensen waar je mee bezig wilt zijn. Het tijd nemen, het relationele, dat je kunt zitten met mensen en luisteren naar hun verhalen; dat kan onder druk komen te staan.”
De sterke focus op meetbare resultaten zorgt er ook voor dat de waarde van kleinschaligheid onder druk komt te staan. Tijdens de bijeenkomst deelde een deelnemer dat ze vanuit hun initiatief voor zowel gemeentes als fondsen vaak moeten aantonen hoeveel mensen er betrokken zijn bij een activiteit en hoeveel bezoekers erop afkomen. Volgens haar is dit vanuit het perspectief van gemeentes en fondsen enigszins begrijpelijk, maar het zorgt er ook voor dat er minder oog is voor kleinschaligheid. Bij een kleine activiteit waar slechts vijf mensen aan deelnemen, kan de waarde van ontmoeting veel hoger zijn, dan bij een activiteit waar tientallen mensen aan deelnemen. Juist doordat bij meer kleinschalige activiteiten de sfeer intiemer is en er meer ruimte en tijd is om met elkaar te praten en elkaar te leren kennen. Deze meerwaarde van kleinschaligheid komt onder druk te staan wanneer men (vooral) focust op activiteiten die een grotere groep mensen bereikt.
“Hiervoor hebben we het gehad over dat sommige projecten zijn moeilijk om te beschrijven in cijfers, maar hier gaat het om projecten die juist beter zijn in een kleinere groep. […] Als je naar een fonds gaat en je zegt dat je juist een project met 5 mensen wilt doen en niet met 20 mensen, dan wordt het wel een moeilijk gesprek.”
De waarde van overlap en accentverschillen
Een ander punt waarover een deelnemer zich zorgen maakte was de aandacht van gemeentes voor het tegengaan van overlap tussen verschillende initiatieven. In sommige gemeentes doen verschillende initiatieven vergelijkbare dingen, maar vaak net op een andere manier of voor een andere doelgroep. Wanneer gemeentes deze overlap proberen tegen te gaan, wissen ze ook onbedoeld de eigenheid en specifieke smaaktonen van initiatieven en wat zij organiseren uit. Juist deze verschillen binnen de overlap kunnen betekenisvol zijn voor de integratie en inclusie van vluchtelingen. Echter, door het tegengaan van overlap vervaagd eigenheid en verdwijnt het meer naar de achtergrond.
Complementariteit zonder gelijkwaardigheid?
In het rapport De Kracht van een Alternatief Verhaal lieten wij zien dat het vermogen van initiatieven om te vertragen, relationeel te werk gaan en op een fluïde manier vorm te geven aan inclusieve ruimtes een belangrijk potentieel is van dit veld. We noemde dit potentieel ‘werken vanuit alteriteit’, waarbij het perspectief van de ander het vertrekpunt is. Deze manier van werken heeft een grote waarde, die als complementair gezien kan worden, ten opzichte van de werkwijze van de overheid en professionele diensten. Vanuit dit formele systeem staan professionele kaders en regels centraal, en is het streven om te werken vanuit het idee van ‘responsiviteit’. Professionals die responsief kunnen werken zijn in staat om vanuit de eigen professionele expertise aan te sluiten bij het perspectief van de ‘klant’ en in te schatten wat werkelijk van betekenis is voor de ander. Dit is nodig om op een professionele manier hulpvragen aan te pakken en begeleiding te kunnen bieden. Hierbij blijft de professional altijd de professional en de nieuwkomer de persoon die geholpen moet worden. Het werken vanuit alteriteit binnen initiatieven maakt het juist mogelijk om te spelen met verschillende rollen en posities (zoals die van gast en gastheer), zodat de mensen die elkaar ontmoeten binnen initiatieven gezamenlijk vorm kunnen geven aan verschillende relaties en activiteiten. Soms heeft de nieuwkomer ondersteuning en hulp nodig, soms kan zij eigenaarschap nemen en leidend zijn. Ook is er binnen initiatieven ruimte voor het ontstaan van verschillende type relaties die ook kunnen uitmonden in vriendschappen en persoonlijke banden. Beiden manieren van werken (vanuit alteriteit en vanuit responsiviteit) zijn nodig om tot een goede begeleiding en inclusie van vluchtelingen te komen, betoogde wij in dat rapport. Erkenning van deze complementariteit en van de waarde van elkaars benadering is van belang om tot een goede samenwerking te komen tussen initiatieven en gemeenten.
De ervaringen van verschillende deelnemers laten echter zien dat het niet altijd makkelijk is om vanuit deze complementariteit tewerk te gaan, omdat er vaak geen sprake is van een wederkerig en gelijkwaardig gesprek tussen initiatieven en gemeenten. Sommige deelnemers deelden dat zij het misten het om als gelijkwaardige partner gezien te worden door gemeentes, en vertelden dat door hen voorgestelde ideeën bij gemeentes met relatief veel terughoudendheid en scepticisme ontvangen werden. Gemeentes zouden moeilijk te overtuigen zijn van het gegeven dat inclusie van vluchtelingen verder gaat dan Nederlandse taalvaardigheid en het vinden van een baan. Het idee van wederkerigheid en dat initiatieven en gemeentes vanuit verschillende expertises en achtergronden wel gezamenlijk werken aan overkoepelende doelen, ontbrak of kwam onder druk te staan, doordat gemeentes meer focus leggen op meetbare doelen en uitkomsten. “Ik heb geen gevoel dat we dit samen doen; ik heb het gevoel dat zij denken dat ze hoger staan, een ongelijke machtsrelatie”, aldus een van de deelnemers.
Een deelnemer vulde aan dat deze ongelijke machtsrelatie doorgetrokken kan worden naar hoe het perspectief van vluchtelingen en plek krijgt in de samenwerking tussen initiatieven en gemeentes. In de programma’s die vanuit hun initiatief georganiseerd werden, benadrukten ze steeds dat inclusie van vluchtelingen en nieuwkomers niet zou moeten gaan over hoe deze groep “het beste de dingen hier kunnen doen”, maar dat zowel binnen initiatieven als in de samenwerking met andere organisaties en instanties (waaronder gemeentes) er meer ruimte moet komen voor de ervaringen en verhalen van vluchtelingen zelf. Gemeentes zouden hier wel ruimte voor maken, maar het betrekken van de perspectieven van vluchtelingen in beleidsvorming en –uitvoering zou nog niet altijd op een mate van gelijkwaardigheid gebaseerd zijn.
Het derde oog: openingen creëren voor meer inclusieve samenwerking in de context van de nieuwe Wet Inburgering
Een inclusieve en gelijkwaardige benadering wordt ook aangedragen als centraal element voor het creëren van meer openingen voor samenwerkingen tussen gemeentes en initiatieven die voorheen minder goed aansloten bij het formele systeem. Taalvrijheid werd besproken als een thema wat hierin een centrale rol kan spelen. Veel deelnemers ervaarden dat gemeentes een erg sterke focus leggen op de Nederlandse taal en gemeentelijk vakjargon in zowel de communicatie met initiatieven als ook de aanvraag en verantwoording van mogelijke subsidies. Dit maakt het voor een aantal initiatieven lastig om aansluiting te vinden bij gemeentes, met name wanneer zij zelf actief zijn in sectoren waar bijvoorbeeld het Engels de voertaal is. Door voorbij te gaan aan het Nederlands en gemeentelijk vakjargon als standaard taal in samenwerking met initiatieven, kan er dus meer ruimte gemaakt worden voor deze initiatieven die minder aansluiten bij de taal van gemeentes.
Tijdens de bijeenkomst werd ook gesproken over hoe inclusiviteit ook gaat over het beter en breder kijken als gemeente om zo beter aansluiting te vinden bij verschillende initiatieven. Dit betekent bijvoorbeeld dat je voor inclusie van vluchtelingen en nieuwkomers op de arbeidsmarkt niet alleen kijkt naar initiatieven die zich focussen op trainings- en opleidingstrajecten voor vluchtelingen om uiteindelijk bij een werkgever aan de slag te gaan, maar dat je je ook richt op initiatieven die zich focussen op ondernemerschap en vluchtelingen die hun eigen bedrijf willen oprichten. Deze verbreding van het blikveld kan gaan over de verschillende doelgroepen waarop initiatieven zich focussen, over de doelen die nagestreefd worden (bijvoorbeeld taalvaardigheid, sociale verbindingen, zorg, integratie in de arbeidsmarkt, ontmoeting), maar kan ook gaan over verschillende manieren om vorm en inhoud te geven aan het behalen van deze doelen. Zo zouden gemeentes zichzelf bijvoorbeeld meer open kunnen stellen voor initiatieven die werken met kunst en creatieve methodes in het creëren van verbinding in de samenleving.
Ook is er aandacht nodig voor de waarde van refugee-led organisaties: organisaties die zijn opgezet door mensen die zelf een vluchtervaring hebben en vaak onderdeel zijn van een breed netwerk of gemeenschap van vluchtelingen. Zij hebben door hun sterke inbedding in de gemeenschap en hun connectie met de leefwereld heel veel te bieden als het gaat om gemeenschapswerk, om perspectiefverbreding van beleidsmakers en ook als het gaat om verbinding tussen vluchtelingen en instituties/andere organisaties. Hiervoor is echter te weinig structurele erkenning. Omdat de mensen uit deze organisaties niet altijd goed de taal van het systeem spreken of in de vooropgestelde formele kaders passen, vallen zij vaak buiten de boot als het gaat om formele/structurele vormen van samenwerking met gemeenten, aanbestedingen of structurele financiële ondersteuning. Zoals een van de deelnemers stelde:
“Wanneer een casus complex is, wordt je ingezet door gemeentes, maar daarna wordt je weer aan de kant gezet en gaan ze verder met formele organisaties. De aandacht voor de mens, ervaringsdeskundigen/sleutelpersonen kennen, en vanuit hun ervaringen resultaten leveren, dat mis ik. Je loopt tegen kaders aan die het moeilijk maken om de deskundigheid van ervaringsdeskundigen te (h)erkennen.”
Om verschillende initiatieven meer te betrekken bij samenwerkingen in de context van de nieuwe Wet Inburgering, is dus het ontwikkelen van een derde oog nodig. Het gaat er hierbij om dat je als gemeente leert voorbijgaan aan het eerste oordeel over initiatieven. Door meer open te staan voor de verhalen van initiatieven, krijg je meer zicht op wat initiatieven kunnen bijdragen; en via het ontwikkelen van dit derde oog dat sensitief is voor het perspectief van initiatieven, krijg je als gemeente uiteindelijk ook beter zicht op wat er allemaal leeft binnen de gemeente. Voor initiatieven ligt er vervolgens de taak om gemeenteambtenaren uit te nodigen deel te nemen aan activiteiten die georganiseerd worden, zodat zij op deze manier enigszins de betekenis van wat er wordt georganiseerd kunnen ervaren.
De centrale uitdaging bij het vormgeven van de samenwerking tussen gemeentes en initiatieven is het bevragen en verruimen van het eigen systeem. De kern draait om niet het eigen systeem als heilig te zien. Bij samenwerken draait het niet om slecht vanuit je eigen systeem te denken, maar probeer je juist je eigen denkkaders te verbreden om zo meer te kunnen zien. Het toelaten van meerstemmigheid en meervoudigheid is hierbij essentieel.
Over het project
In de context van de nieuwe Wet Inburgering spelen gemeentes een belangrijke, centrale rol met betrekking tot inclusie van vluchtelingen/nieuwkomers. Binnen ons project "Learning Crossroads for Refugee Inclusion" zijn we daarom aan het kijken hoe we een nieuwe laag kunnen toevoegen die inzoomt op samenwerkingen tussen gemeentes en burgerinitiatieven. Hierdoor hopen we de potentie/meerwaarde van het maatschappelijke veld van burgerinitiatieven beter te begrijpen.