In participatieprocessen over publieke vraagstukken wordt veel gesproken over inclusiviteit. Echter is rondom de specifieke betekenis en invulling daarvan nog veel onduidelijk. Daarom heeft het Kennisknooppunt Participatie aan GovernEUR|Erasmus Universiteit Rotterdam gevraagd om verdiepend onderzoek te doen rondom het thema inclusiviteit in participatieprocessen in de fysieke leefomgeving. Middels interviews met experts uit de wetenschap en praktijk, wordt vanuit verschillende perspectieven ingegaan op de vragen: Wat is inclusiviteit? Waarom is het van waarde om te streven naar inclusiviteit? Hoe kun je participatieprocessen meer inclusief maken?

Dit interview is gehouden in het kader van het onderzoek inclusiviteit en diversiteit in participatieprocessen van het kennisknooppunt Participatie.

Halleh Ghorashi[1] is Hoogleraar Diversiteit en Integratie aan de Vrije Universiteit (afdeling Sociologie). Ze heeft Culturele Antropologie gestudeerd aan de VU tussen 1989 en 1994. In 2001 verdedigde zij haar proefschrift ‘Ways to Survive, Battles to Win: Iranian Women Exiles in the Netherlands and the US’ aan de Radboud Universiteit Nijmegen.[2] Naast hoogleraar is zij o.a. kroonlid van de Sociaal Economische Raad en lid van KNAW and KHMW.

 

In uw werk richt u zich op inclusiviteit en diversiteit. Hoe verhouden die twee begrippen zich tot elkaar?

Voor mij zit er verschil tussen being invited to the party en being invited to danceBeing invited to the party betreft diversiteit en gaat over het aanwezig zijn van mensen met diverse achtergronden. Inclusiviteit is being invited to dance en gaat over daadwerkelijk mee kunnen doen, niet alleen aanwezig zijn. De definitie die ik hier aanhaal is dominant als je zoekt op inclusie. In de eerste instantie klinkt dit wat oppervlakkig. Want wat als iemand niet wil of kan dansen? Daarom vind ik het belangrijk toe te voegen dat het hier gaat om de dans der perspectieven en leefwerelden van mensen die een andere achtergrond hebben dan mensen die bij de dominante groep horen.  Dus ik ben best wel  kritisch op een oppervlakkig gebruik van het begrip inclusiviteit.  

 

Kunt u die kritiek toelichten? 

De dominante manier van spreken over inclusiviteit, gaat over het betrekken van mensen binnen de bestaande en geaccepteerde kaders en structuren. 

“Voor mij betekent inclusiviteit daarom open staan voor verandering van de bestaande kaders en ontregeling van structuren”

Maar inclusiviteit is meer dan dat. Het gaat over mee mogen doen vanuit je eigen perspectief en gedachten, op een manier die bij jou past, en dat is lastig wanneer je niet in het dominante systeem past.  Voor mij betekent inclusiviteit daarom open staan voor verandering van de bestaande kaders en van tijd tot tijd ontregeling van dominante structuren. Het organiseren van inclusiviteit betekent dan ontvankelijkheid creëren en ruimte maken voor mensen die de kaders ter discussie stellen. Dat biedt mogelijkheden voor mensen die nu minder geneigd zijn te participeren. 

“Die schurende en ongemakkelijke situaties raken wat mij betreft de kern van de democratie”

Een essentiële vraag die participatieprofessionals - die inclusiviteit willen bevorderen - zichzelf moeten stellen is: Hoe maak ik ruimte voor ontregeling?
En ja, daar zullen ongemakkelijke situaties door ontstaan. Die schurende en ongemakkelijke situaties raken wat mij betreft de kern van de democratie! Relevante vragen die je jezelf dan moet stellen zijn: Hoe maak ik ruimte voor anders-zijn en anders-denken? Hoe maak ik ruimte voor hen waar ik beleid voor maak? Hoe maak ik ruimte voor mensen die ver van me staan? 

 

De kaders veranderen en structuren ontregelen klinkt als een ambitieuze opgave…

Dat klopt. Het veranderen van structuren gaat met vallen en opstaan. Het begint met kleine veranderingen en ontregelingen. Door ervaringen op te doen kunnen die kleine veranderingen zich uitbreiden en uiteindelijk de bestaande structuren transformeren. 

Ik zal dat toelichten vanuit mijn eigen ervaring. Op mijn 26e ben ik vanuit Iran naar Nederland verhuisd. Ik zal daarom nooit als een native Nederlands spreken. Toen ik universitair docent werd, vond ik het dan ook best spannend om colleges te geven in het Nederlands. Maar mijn motivatie, passie en enthousiasme om verhalen te vertellen, leidden tot positieve evaluaties van studenten. Dit gold echter niet voor de werkcolleges waar ik de studenten academisch schrijven in het Nederlands moest leren. Niet verrassend waren de evaluaties hiervoor een stuk minder positief. Ik verwachtte dat ik hier tijdens mijn functioneringsgesprek op afgerekend zou worden. Maar niets was minder waar. Mijn leidinggevende zocht de reden voor mijn mindere resultaten voor de werkgroepen bij een verkeerde beslissing vanuit de organisatie. In plaats van dat hij mij afwees of een cursus Nederlands opdroeg, zei hij: “Wat dom dat we jou deze werkgroepen hebben laten geven, we moeten jou juist inzetten voor de grote hoorcolleges want daar ben je goed in!”

Het is uniek dat mijn leidinggevende dat inzag; hij keek naar mijn talent en corrigeerde zichzelf en het systeem. Dit is cruciaal geweest voor mijn zelfvertrouwen en verdere carrière.   Dit is een voorbeeld van een brede blik op het waarderen van kwaliteit en talent in plaats van fixeren op tekortkomingen. Het gaat hier om de kaders bevragen en niet op de heersende normen blijven hangen.  

 

Als we uw verhaal doortrekken naar participatieprocessen, wat leren we daarvan?

Laat ik mij eerst richten op de overheidsorganisatie zelf. Ik merk dat de overheid zelf vaak een voorbeeld wil zijn op het gebied van diversiteit en dat is zeker belangrijk voor het bevorderen van inclusieve participatie. Maar de vraag is in hoeverre overheidsorganisaties ontregeling van hun organisatiestructuren toelaten.

“De vraag is in hoeverre overheidsorganisaties ontregeling van hun organisatiestructuren accepteren”

Bij een van de ministeries hoorde ik onlangs een voorbeeld dat dit punt mooi illustreert. Het ging om een gesprek tijdens een vergadering over gelijkheid en participatie, en specifiek over bevolkingsgroepen die moeite hebben met rondkomen. Van de ambtenaren die aan tafel zaten zei niemand soortgelijke situaties in de persoonlijke omgeving te kennen. Achteraf bleek echter dat er ook iemand met een migratieachtergrond aan tafel zat die juist uit een soortgelijke omgeving kwam, maar het niet durfde aan te geven! Zij/hij voelde zich niet veilig genoeg om dat te zeggen. En dat terwijl inzichten uit zo’n leefwereld cruciaal zijn voor beleidsvorming. Want hoe kun je je anders een voorstelling maken van de uitdagingen van mensen waar je beleid voor aan het maken bent?  Dit voorbeeld laat zien dat het dominante aanpassingsgedrag geen ruimte laat voor “afwijkende” perspectieven. Op zo’n manier heeft diversiteit vooral een symbolische rol: diverse mensen krijgen een plek in de organisatie maar dat leidt niet tot de inclusie van hun leefwereld en perspectieven. Dit komt door het gebrek aan ontvankelijkheid vanuit de organisatie voor diversiteit aan perspectieven en leefwerelden met mogelijke ontregeling als gevolg. Voor nieuwe verbindingen met de samenleving is daarom een verandering van dominante denk- en handelingskaders van groot belang. 

“Als er wordt gesproken over empowerment dan streeft men ernaar dat burgers in de dominante kaders passen en staan deze kaders zelf niet ter discussie”

Als je deze dynamiek adresseert, wordt het al snel tot probleem van de individuele medewerker met migratieachtergrond gemaakt, die niet mondig genoeg zou zijn. Zoals mijn leidinggevende toentertijd kritisch naar zijn eigen rol en de bestaande kaders keek, dat zou eigenlijk de leidraad moeten zijn voor hoe organisaties kunnen leren inclusief te zijn: begin door je eigen bril ter discussie te stellen, je eigen fouten te corrigeren en niet de bal altijd bij de medewerkers zelf te leggen.  Dit zie ik  bij ministeries maar ook vele andere organisaties nog te weinig gebeuren. En dat is zonde. 

 

En wat leren we er nog meer van? 

Mijn tweede les heeft te maken met empowerment; het in hun kracht zetten van burgers door vaardigheden te ontwikkelen die hen in staat stellen te participeren. Empowerment gaat meestal uit van het idee dat overheden of maatschappelijke organisaties burgers helpen om (beter) te participeren. Als er wordt gesproken over empowerment dan streeft men ernaar dat burgers in de dominante kaders passen en staan deze kaders zelf niet ter discussie.

“Door het idee dat je goed bezig bent om anderen de kans te geven om onderdeel te zijn van de samenleving of een organisatie, reproduceer je een hiërarchische verhouding”

Men wil er eigenlijk voor zorgen dat mensen zich naar de norm gaan gedragen. Zoals ik al zei, is dat voor mij geen inclusiviteit. Inclusiviteit is structuurverandering, niet alleen het inpassen van burgers binnen de huidige kaders. 

 

Maar is empowerment niet nodig om die ontregelende perspectieven naar voren te brengen?

Wat mij opvalt, is dat veel mensen denken dat ze goed bezig zijn door in te zetten op empowerment. Zonder die goede bedoelingen in twijfel te trekken, zie ik dat ze echte inclusie in de weg staan. Door het idee dat je goed bezig bent om anderen de kans te geven om onderdeel te zijn van de samenleving of een organisatie, reproduceer je een hiërarchische verhouding tussen jezelf als de gever en de ander als de nemer.[3] Er is dan geen verbinding met de leefwereld van de ander en daarom ook geen ruimte om echt te kijken wat de ander nodig heeft. Er is geen wederkerigheid en ook geen gelijkwaardige relatie. 

Ik zeg niet dat we empowerment helemaal achterwege moeten laten. Wel zeg ik dat er empowerment breder getrokken moet worden zodat er ook iets wordt gedaan aan de kant van de power. Mensen in machtsposities moeten ook competenties ontwikkelen die inclusiever zijn. Dus ze zouden ook empowered moeten worden in het beter kunnen zien en horen van andere perspectieven en leefwerelden, en in het van tijd tot tijd bevragen van de eigen kaders. Pas dan kan er echt sprake zijn van die nodige ontvankelijkheid voor ontregeling.  

 

Als we vertrekken vanuit de noodzaak van gelijkwaardige relaties, kunnen we het bevorderen van inclusiviteit dan beter overlaten aan de samenleving zelf?

Voor inclusiviteit is het nodig om verbindingen te maken vanuit het verschil. In de samenleving heb je die mogelijkheden. Juist in de kleinschaligheid zijn mensen geduldig met het creëren van verbindingen en gemeenschappelijkheid. 

In de Indische buurt in Amsterdam boden bijvoorbeeld buurtinitiatieven jarenlang een goede basis voor het opvangen van vluchtelingen. Overheden zien kleinschalige initiatieven vaak als gezellig en leuk, maar het is veel meer dan dat. Ze doen echt belangrijk werk!

Burgerinitiatieven hebben het potentieel in hun kleinschaligheid betekenisvolle connecties te creëren vanuit het idee van een ‘tussenruimte’. Een ruimte waarin het ‘ik’ tussen haakjes wordt geplaatst en de eigen overtuigingen even worden opgeschort. Zo ontstaat ruimte voor de verhalen – in plaats van meningen – van anderen. Dan kan men echt verbinding maken met de ander en ontstaat horizonsversmelting; je kunt je inleven in de situatie en het perspectief van de ander, waaruit leerzame en vernieuwende ideeën voortkomen.[4]

 

U noemt een aantal succesvolle buurtinitiatieven. Toch zien we ook vaak dat dit soort initiatieven kwetsbaar zijn, omdat zij bijvoorbeeld afhankelijk zijn van subsidie of een klein aantal sleutelfiguren. Wat moet er gebeuren om initiatieven sterker en blijvender te positioneren? 

Voor maatschappelijke initiatieven is het belangrijk dat zij meerwaarde creëren op de manier die hun past. Het gaat om complementariteit van maatschappelijke initiatieven. Door te denken vanuit complementariteit in plaats van concurrentie, maken we de positie van initiatieven al sterker. Ze kunnen dan het gesprek aangaan vanuit een positie van maatschappelijke meerwaarde. 

“Door te denken vanuit complementariteit in plaats van concurrentie, maken we de positie van initiatieven sterker”

Het helpt daarbij als zij hun impact kenbaar kunnen maken. Initiatieven kunnen zichzelf beter strategisch wapenen, door bijvoorbeeld praktijkvoorbeelden die op verschillende manieren en niveaus impact realiseren zichtbaar te maken. 

 

Als het gaat om complementariteit van initiatieven en professionele of overheidsorganisaties, hoe verhouden die verschillende partijen zich tot elkaar?

We moeten constant op zoek naar verbindingen tussen de leefwereld en systeemwereld. We doen dit bijvoorbeeld met de Refugee Academy.[5] Daarin verbinden we partijen vanuit beleid, instellingen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, onderzoekers en burgerinitiatieven rondom het vluchtelingenvraagstuk. Samen formuleren we werkbare condities die inclusie in de praktijk mogelijk maken. Daarmee vergroten we het lerend en reflectief vermogen van alle betrokkenen.[6]

Zo stimuleren en experimenteren we met het samenbrengen van uiteenlopende perspectieven, om tot nieuwe verhalen en oplossingsrichtingen te komen. Dat is mijn idee van empowerment. 

 

En wat is specifiek de rol van de overheid met betrekking tot maatschappelijke initiatieven? 

Ik zie dat de overheid een opmerkelijke beweging maakt in haar houding ten opzichte van maatschappelijke initiatieven.
Enerzijds maakt zij een terugtrekkende beweging, door de verzorgingsstaat af te bouwen en zelforganisatie van burgers te stimuleren. Anderzijds wil zij de touwtjes stevig in handen houden en stuurt zij sterk op het controleren van initiatieven.[7]

Wat de overheid zou moeten doen is minder controleren en meer verbinden en faciliteren. Zij kan dit doen door initiatieven of diverse maatschappelijke krachten met elkaar te verbinden, zodat ze van elkaar kunnen leren en zodat kennisdeling plaatsvindt. Ook kan zij focussen op procesgerichte impact en lange termijn resultaten in plaatst van fixatie op korte termijn cijfermatige impact. 

“Wat de overheid zou moeten doen is minder controleren en meer verbinden en faciliteren”

Dat vereist dat de overheid een sensitiviteit ontwikkelt om te kunnen luisteren naar wat er in de samenleving georganiseerd en gedaan wordt. Zij moet haar eigen aannames ter discussie durven stellen. Kwetsbaarheid en ontvankelijkheid zijn hiervoor kernwaarden. Men dient te vertrekken vanuit gelijkwaardigheid – niet de ander de les willen lezen – en vanuit de overtuiging dat het in contact komen met andere perspectieven en het veranderen van structuren richting inclusiviteit verrijkend is, geen bedreiging.  

 

Tot slot, waarom is inclusiviteit, begrepen als de ruimte voor ontregeling, zo belangrijk?

Inclusiviteit is voor mij de kern van de democratie. Hierin ben ik geïnspireerd door politiek filosofen als Iris Marion Young[8] en Alexis de Tocqueville[9]. De waarde van democratie ligt in het kunnen meenemen van de positie en perspectieven van minderheden. Als mensen niet het idee hebben dat ze mee kunnen doen, ontstaat frustratie, marginalisatie en in het uiterste geval radicalisering. 

Perspectieven die minder vanzelfsprekend zijn moet je juist meenemen. De vraag is wat je met ontregelende stemmen doet. Deze stemmen helpen juist het begin te maken van een structuurverandering die inclusieve verbindingen mogelijk maakt. Democratie gaat over de ruimte voor de minderheid niet alleen over de stemmen van de meerderheid.[10]

 

Dit interview verscheen eerder als interview in de reeks van het kennisknooppunt Participatie

 

[2] Ghorashi, H. (2003). Ways to survive, battles to win: Iranian women exiles in the Netherlands and United States. Nova Science Publishers, Inc.

[7] Rast, M.C. & Ghorashi, H. (2018) Dancing with ‘The Other’: Challenges and Opportunities of Deepening Democracy through Participatory Spaces for Refugees, Social Inclusion, 6(1), 188-198

[8] Young, I.M. (2011) Justice and the Politics of Difference. Princeton: Princeton University Press

[9] De Tocqueville, A. (1835/2012) Over de democratie in Amerika. Rotterdam: Lemniscaat